Engelen werden figuurlijk gesproken gezien zoals de handen en voeten waarmee de schepping vorm werd gegeven. Vanuit de energie van de Bron werd door de verschillende hemelse hiërarchieën alles geschapen: het universum, de Aarde en alles daarin. Als we vandaag de dag aan een engel denken, denken we aan een spiritueel wezen met een niet-fysiek lichaam, een dienaar van God. In het verleden in de tijd van het Bijbelse boek Genesis was dit begrip echter onbekend. Het boek Genesis en het Boek van Henoch maakte gewag van wezens die men de "zonen Gods" noemde die van boven uit de lucht kwamen, uit de hemel.
Nu is het begrip "zonen Gods" in feite geen perfecte vertaling. De oorspronkelijke Oud-Hebreeuwse begrip voor "zonen Gods" is "Bene Elohim". En, zoals vermeld in the hoofdstuk: "Mesopotamische mythen en de Elohim", is het begrip "Elohim" een meervoudsvorm van het enkelvoudige "Eloha", en betekend dus "goden" of "goddelijke wezens", in plaats van "God". Bene Elohim is dus preciezer vertaald als "zonen van goddelijke wezens". Dit is tevens zo in het Aramees (de taal die Jezus zou hebben gesproken): aangezien het Aramese begrip: "Bar-Elahin" wordt vertaald als: "een zoon van de goden". (Bron: kjvonly.org)
Afgezien van het Bijbelboek Genesis worden ook in andere Bijbelse verhalen, zoals het boek Daniël, engelen in de oorspronkelijke Oud-Hebreeuwse taal in feite: "Bene Elohim"/"zonen van de goden" genoemd en "Bar-Elahin" in het Aramees, maar werden later vertaald als "engelen". De Engelse vertaling was in feite gebaseerd op de Griekse vertaling in plaats van de oorspronkelijke, veel moeilijker te vertalen, Oud-Hebreeuwse teksten. Het begrip "engel" komt dan ook van het Griekse begrip: "aggelos", wat "engel" of "boodschapper" betekend. De Nederlandse vertaling is weer gebaseerd op de Engelse.
In de Bijbelse teksten werden engelen gezien als
tuurlijke
wezens, aangezien men geloofde dat ze rechtstreeks van God kwamen.
Een engel kon vanuit schijnbaar het niets verschijnen als een
schitterend wezen, maar ook als een normaal ogend menselijk wezen,
vaak om mensen raad te geven in de vorm van een boodschap vanuit de
Goddelijke wereld. In andere teksten, zoals in het boek Daniël,
lezen we over een engel die drie kinderen redde die in een brandend
fornuis werden geworpen omdat ze weigerden een gouden afgodsbeeld te
aanbidden die de koning had gemaakt Zij werden niet verteerd door het
vuur omdat een beschermende engel bij hen was.
The Anunnaki zouden volgens Zecharia Sitchin al rond 445.000 v.Chr op Aarde aangekomen zijn. Tussen 350.000 v.Chr en 200.000 v.Chr zou de mogelijke tijdspanne kunnen zijn van het verhaal van Henoch en dus tevens het Bijbelse verhaal over de gemeenschap tussen de "zonen Gods" en de "mensendochters"; Deze tijdspanne is gebaseerd op het gegeven van Daan Akkerman dat dit gebeurd zou zijn gedurende de overgangsfase van het tijdperk van Lemurië (350.000 v.Chr) naar het tijdperk van Atlantis (200.000 v.Chr).
Volgens Daan Akkerman zou het elektromagnetische veld van de Aarde veranderd zijn met de laatste aardsveranderingen in de tijd van het zinken van de laatst overgebleven eilanden van Atlantis (rond 9.900 v.Chr), wat de verdere verdichting van materie veroorzaakte waardoor er een einde kwam aan de mogelijkheid voor "spirituele" wezens (goden/engelen/geesten) om zich vrij te materialiseren en dematerialiseren naar behoeven, en waardoor incarnatie als enige mogelijkheid overbleef om het leven op Aarde te ervaren. Na deze tijd konden engelen de mensheid slechts beïnvloeden vanuit de geestelijke wereld door middel van gedachtes en inspiratie (volgens modernere verhalen over engelen lijkt het alsof er wel enige uitzonderingen zijn), maar voor deze tijd zouden ze zeer actief zijn geweest op de Aarde in fysieke vorm.
Zowel de Anunnaki als de Igigi maakten deel uit van deze "zonen Gods"/"zonen van de goden". In de tijden wanneer zij op de Aarde waren kon men een tijdelijke fysieke vorm aannemen, met als doel om direct de aardse materie te kunnen beïnvloeden. Zoals in het hoofdstuk: "De hof van Eden" besproken, hadden de Anunnaki-groep de aardmens geschapen vanwege een tijdelijke noodzaak. Men was echter vooral in het begin zeer tevreden met het resultaat en de schepper Enki wilde de aardmens op den duur zo veel mogelijk vrijheid, wijsheid en intelligentie schenken. De goden namen de goden de verantwoordelijkheid voor wat zij hadden voortgebracht en stuurde de mensheid vervolgens in haar ontwikkeling en evolutie. Een minderheid meende echter dat ze vanwege deze creatie de aardmens konden bezitten en exploiteren en hierdoor ontstonden conflicten en zelfs een oorlog tussen de goden. De mensen konden zich over het algemeen vast niet veronderstellen dat men van andere delen uit het universum kwam.
De oude verhalen vertellen ons dat een specifieke, relatief gezien lagere tak van de engelenhiërarchie haar taak in de hemelen had om de schepping in de gaten te houden.
Bij de Soemeriërs en Babyloniërs waren ze oorspronkelijk bekend
als de "goden van de hemel", genaamd: de "Igigi", wat betekend:
"diegenen die kijken en zien". De verwantschap met de groep die de
Anunnaki genoemd wordt is onduidelijk - soms worden de namen Anunnaki
en Igigi door elkaar heen gebruikt maar in de mythe van Antrahasis
worden de Igigi beschreven als de zesde generatie goden die zouden
moeten werken voor de Anunnaki maar na 40 dagen in opstand kwamen en
vervangen werden door de schepping van de "sterfelijke mens" die het
werk van hen over zouden nemen. (In Bijbelse numerologie verwijst het getal 40 naar een niet specifieke hoeveelheid. In dit geval een niet specifieke hoeveelheid tijd.)
Het Babylonische epos "Atrahasis" begint als volgt:
"Toen de Goden in plaats van de mensen,
het werk deden, de lasten droegen,
werd de last voor de Goden te groot,
Het werk te zwaar, de inspanningen te veel,
De grote Anunnaki lieten de Igigi,
zeven keer die hoeveelheid werk doen."
(Bron: "Myths From Mesopotamia:Gilgamesh, The Flood,
and Others",
vertaald door Stephanie Dalley, van: www.gatewaystobabylon.com)
In het boek Daniël, het boek Jubeleeën, het boek Henoch, het tweede boek van Henoch (ook bekend als het "geheime boek van Henoch"), en in diverse apocriefe teksten werden ze "Grigori" genoemd, wat betekend: "Wachter"; in de zin van: "iemand die iets bekijkt en in de gaten houdt". ("Watcher" in het Engels.)
In de Tenach werden ze "Bene Elohim" genoemd, wat letterlijk: "zonen van goddelijke wezens" zou betekenen.
En in het boek Genesis van het Oude Testament werd "Bene Elohim" vertaald als: "zonen Gods" of "zonen van God".
Omdat ze hun taak in de hemelen hadden was het hen dan ook
verboden om naar de Aarde te komen. Toen ze echter bewondering kregen
voor de schone aardse vrouwen, zwoor een zekere groep van deze
engelen onder elkaar een pact waarbij men gezamenlijk, onder leiding
van de engel Azazel, in opstand kwam en afdaalde naar de Aarde om
daar vrouwen voor henzelf uit te kiezen. Volgens
het boek
Henoch, waar deze engelen "Grigori" werden genoemd,
gebeurde dit op de Hermonberg; gelegen in de Anti-Libanon (bergketen)
op de huidige grens van Libanon, Syrië en Israël.
Dit verhaal werd al op Soemerische kleitabletten beschreven en variaties van het verhaal zijn terug te vinden in heilige geschriften zoals de Tenach, het Oude Testament, de Koran, en de boeken van Henoch. Het tweede boek van Henoch beschrijft de Grigori als talloze soldaten die eruit zagen als mensen en groter waren dan grootse reuzen die met hun prins Satanail de Heer van het licht verwierpen. (Satanail blijkt een gegeven bijnaam te zijn voor Azazel, en zou kunnen betekenen: "de onvrome". Zoals eerder genoemd is "satan" het Oud-Hebreeuwse woord voor "tegenstander".) Deze groep engelen brachten de mensen weliswaar kennis bij en leerden ze ambacht, maar lang niet alles wat ze de mens leerde was goed voor hen; Zoals het vervaardigen van wapens, en kennis van tovenarij en bezweringen.
Daarnaast verwekten de aardvrouwen reuzen door gemeenschap met
deze engelen, die voor grote problemen zorgden. (Zie Genesis
6:1-4. Volgens het Boek
der Reuzen tevens "monsters".) Omdat de factie van Enki
de aardmensen geschapen had door middel van de kruising van hun
Anunnaki-genen met die van de mensachtige aardsoort (dat
waarschijnlijk de aapmens was) waren deze engelen en aardvrouwen
waren genetisch verenigbaar. Vele aardvrouwen stierven echter nog
voordat ze bevielen, vanwege de ontzettende grootte van hun
embryos.
Naast het Bijbelse boek Genesis worden tevens reuzen genoemd in
zowel de Noordse als de Griekse
mythologie. Door de Grieken
werden ze "Titanen" genoemd, en volgens bepaalde mythen zijn ze
beschreven als de zonen en dochters van Uranus (de hemel) en
Gaia (de Aarde); Letterlijker genomen verwijst het natuurlijk naar de
nakomelingen van de wezens van de hemelen en van die van de Aarde.
"Titaan" is tevens ook een Soemerische
woord dat betekend: "zij die in de hemel leven", en lijkt
daarom een verwijzing naar de Grigori/Igigi. (link)
Deze
reuzen werden aanvankelijk "helden" en "mannen van
naam" genoemd, omdat de mensen zeer tevreden met hen waren
aangezien ze zeer sterk waren en veel goede dingen deden met hun
kracht, maar op een gegeven moment ging het echter helemaal mis.
Ze hadden namelijk zoveel voedsel nodig dat ze de voedselvoorraden uit begonnen te putten, wat hen dan ook niet in dank werd afgenomen. De gewone mensen begonnen zich aan de reuzen te ergeren en als gevolg werden de reuzen dan ook gediscrimineerd en geminacht waardoor vele reuzen zich op een gegeven moment met elkaar in opstand kwamen en vanuit hun boosheid en woede zich tegen de gewone mensen keerde en deze in hun onstilbare honger begon op te eten.
Daarnaast begonnen ze ook met het verorberden van iedere
vogel, beest, reptiel en vis, die ze maar konden vinden, de één na
de andere. Ze werden daarom vanaf dat moment ook wel Nephilim
genoemd, wat betekend: "de Gevallenen". (Zie: "Het
Boek van Henoch".) Ze waren tevens bekend onder andere namen
zoals de Emim, Refaïeten, Gibborim, Zamzummim, en de Enkaïeten.
Vrij vertaald uit hoofdstuk 4 van het boek: "Legends of the
Jews" (1909), door Lious Ginzberg:
Het nageslacht
van deze allianties tussen de engelen en de Kaïniete vrouwen waren
de reuzen, bekend om hun kracht en hun zondigheid; en zoals hun
eigenlijke naam, de Emim*, aangeeft, jaagden ze schrik aan. Ze hebben
vele andere namen. Soms worden ze met de naam Refaïeten* genoemd,
omdat één blik aan hen iemands hart zwak maakte; of met de naam
Gibborim, simpel gezegd reuzen, omdat hun grootte zo enorm was dat
hun dij achttien el meette; of met de naam Zamzummim, omdat ze
grootse meesters waren in oorlog; of met de naam Enkaïeten***, omdat
ze de zon raakten met hun nek; of met de naam Ivvim, omdat ze, zoals
de slang, de kwaliteiten van de pootaarde konden beoordelen; of
tenslotte met de naam Nephilim****, omdat, door de wereld ten val te
brengen, brachten zij zichzelf ten val."
(*
Emim betekend: "de Angstaanjagenden"; ** Refaïeten
(Engels: Rephaim) betekend: "de Doden". Mogelijk
vanwege hun geweten- en zielloosheid; *** Enkaïeten (Engels: Anakim)
betekend: "Zij die lange nekken hebben."; **** Nephilim
betekend: "de Gevallenen".)
Omdat ze zo groot en sterk waren kon geen enkel normaal mens iets beginnen tegen deze reuzen. (Volgens Edgar
Cayce hadden ze een
gestalte van zo'n 3 tot 3,6 meter.) Wet, orde en rechtvaardigheid kon
hierdoor niet worden gewaarborgd en hierdoor namen ook de gewone
mensen op de duur hun zondig gedrag over. Zelfs tot aan de
hemelpoort zou het geklaag te horen zijn geweest van de slachtoffers en
daarbij de oproep tot rechtvaardigheid. Zoals het boek Henoch verteld,
voerde de profeet Henoch zijn taak uit om de boodschap van de Heer te
verkondigen aan de zondige engelen die luidde dat ze onmiddenlijk
dienden te stoppen met hun inmenging en activiteiten want anders
zouden ze zwaar worden gestraft
De engelen negeerden de boodschap echter en vandaar dat ze
opgespoord werden en gevangen werden gezet. Vanwege hun
ongehoorzaamheid werd deze groep, die hun hemelse glorie hadden
verworpen in ruil voor een aards leven, in het boek Henoch ook
wel de "gevallen engelen" genoemd.
Het grootste
kwaad was toen echter al geschied. De god met de hoogste autoriteit,
bij de Soemeriërs bekend als de god Enlil, begon er spijt van te
krijgen dat hij de (moderne) mens had geschapen aangezien het
mensenras slecht en onzuiver was geworden door het bestaan van de
reuzen. Hij vermoedde dat zijn gerommel met de schepping
eigenlijk altijd al tegen de wil was van de Allerhoogste, en dat het
ongedaan zou moeten worden gemaakt. Dit zou uiteindelijk hebben
geleid tot de grote zondvloed. Zijn halfbroer Enki, die direct
betrokken zou zijn geweest bij de schepping van de moderne mens, zou
echter in het geheim een vrome man, in de Bijbel bekend als Noach, en
zijn familie hebben gered, wat tegen de wil was van Enlil.
Volgens het materiaal van de helderziende Edgar Cayce,
waren er in de vroege periode van Atlantis "engelachtige"
wezens wiens lichamelijke vorm meer als gedachtevormen waren,
die zich aangetrokken voelden om te leven in de aardse materiële
wereld. Deze “eerste golf” van engelachtige wezens (zonen Gods),
die naar de Aarde kwamen en hier incarneerden, werden hierdoor de
"mensenzonen" (of zonen van de Aarde). Vandaag de dag
zouden we echter de term "engelen" gebruiken in plaats van
"zonen Gods".
Vanwege deze overgang naar de stoffelijke wereld daalde het bewustzijn van deze eerste golf zielen echter zo sterk dat men compleet in de illusie van de afgescheidenheid geraakte en verstrikt begon te raken in de materie. Een aantal zielen werden tevens deze wezens die eruit zagen als gedeeltelijk mens en gedeeltelijk dier - met inbegrip van de sater, zeemeermin en dergelijke - omdat zij dit zelf wilden, omdat men dacht dat dit voordelen zou hebben. (Zie Edgar Cayce Reading 364-10 tot 11.) Het lijkt erop dat Edgar Cayce hier deze zielen noemt die een incarneerden in half menselijk, half dierlijke lichamen gedurende de tijden van genetische experimenten in Atlantis. (Zie het hoofdstuk: "Atlantis - Mythische wezens".) Deze wezens zouden tevens de basis hebben gevormd voor de legendarische schepsels uit de Griekse en Romeinse mythologie en mogelijk ook mythologieën uit andere landen.
Deze eerste zielengolf kon echter niet zelf zonder enige
hulp terugkeren naar hun oorspronkelijke hogere engelachtige
staat van bewustzijn. Dit werd opgemerkt door Amilius - door Edgar
Cayce ook wel de "Christusziel" genoemd. Amilius zou
volgens Edgar Cayce later tevens geïncarneerd zijn als de profeet
Henoch, Hermes, Melchizedek (hogepriester en koning van Salem oftewel
Oud-Jeruzalem), Jozef (de zoon van Jakob), Joshua (de krijger), Asaf
(musicus en ziener onder koning David en Solomon), Jeshua
(hogepriester), Zend (de vader van Zoroaster. Zoroaster was de
grondlegger van het Zoroastrisme) en tenslotte degene die we Jezus
van Nazareth noemen, die een volmaakte éénheid met het goddelijke
bereikte. Deze eenheid noemde men de “Christus” (wat betekend:
“de gezalfde”) en daarom verwees Edgar Cayce naar hem als de
"Christusziel". (De codex genaamd: "Melchizedek"
uit de Nag Hammadi codices impliceert tevens dat Melchizedek dezelfde
(entiteit) was als Jezus.)
In een poging om deze mensenzonen
te helpen en de invloed van het kwaad tegen te gaan dat uit de
heersende onwetendheid voortkwam, leidde Amilius de zielen
van een andere groep engelen - die Edgar Cayce de "tweede golf"
noemde - naar de Aarde. Deze engelen (zonen Gods) waren spiritueel
gevorderde wezens afkomstig uit andere delen van het universum. Zij
bereikten hun doel door het fysieke evolutieproces te sturen op een
manier zodat meer geschikte lichamen voor deze zielen
werden gemaakt
waar zij in konden incarneren. Toen uiteindelijk de gewenste fysieke
vorm geperfectioneerd was, liet Amilius zich vrijwillig
verstrikken in het materialisme, als de allereerste "Adam"
(wat betekend: "mens" of "mensheid") in het hof
van Eden in Mesopotamië om de verstrikte zielen te helpen. De Adam
was dus in principe de eerste mens van een herziene en
geperfectioneerde soort (aanneemlijkwijs de "Homo Sapiens";
de moderne mens). Er waren in totaal vijf Adams op vijf verschillende
plekken op Aarde die de stichters waren van de verschillende
mensenrassen zoals wij die vandaag de dag kennen.
Later volgende een andere groep van de zonen Gods (zij die we
nu ook wel de "gevallen engelen" noemen in het Boek van
Henoch). Toen zij zagen dat de mensendochters (van het nieuwe
mensenras van Adam) beeldschoon waren kwam men in opstand en landde
op de Aarde. Volgens de legendes veranderde men hierdoor, net als de
eerste golf, tevens in materiële wezens waarbij men niet meer terug
kon keren naar hun eerdere engelachtige staat.
Onder de mensen
van Atlantis ontstond er vervolgens het onderscheid tussen zij van
het nageslacht van het zuivere mensenras (van Adam) die zichzelf: de
"zonen van de Wet van Eén" noemde; die streefden naar
gelijkheid en eenheid - en zij die de "zonen van Belial"
werden genoemd; waartoe zowel de gevallen engelen behoorden als hun
nageslacht met de mensendochters, en die zich verder toegaven aan
zelfzuchtigheid en afscheiding. Deze groepen vormden tegengestelde
partijen, en vanwege hun conflicterende ideologieën ontstond er een
langdurig conflict tussen hen. Gedurende deze tijd bestonden er in
die tijd nog altijd velen van de eerdergenoemde gedeeltelijk mens,
gedeeltelijk dierlijke wezens die toen de "dingen" werden
genoemd, aangezien ze niet volledig mens nog dier waren. Deze werden
als slavenarbeiders gebruikt, en dit was de grootste bron van
conflict; De zonen van Belial wilden hen blijven exploiteren, maar
zij van de Wet van Eén wilde juist dat deze wezens meer rechten,
vrijheid en mogelijkheid voor spirituele ontwikkeling
kregen.
Volgens James Tyberonn (www.earth-keeper.com),
die "Aartsengel Metatron" beweert te channelen, woonden de
zonen van de wet van Een hoofdzakelijk op het Atlantische eiland
Poseidia (oftewel Poseida/Poseid/Poseidonis), terwijl de zonen van
Belial hoofdzakelijk op een ander Atlantisch eiland woonden dat Aryan
heette. (Bron: "The
Story of the Fall of Atlantis - and the Atlantean use of
Crystals".)
De zonen van Belial worden tevens genoemd
in de Hebreeuwse Bijbel waar Belial meestal vertaald wordt als
"waardeloosheid"; zoals in het "ontbreken van waarde",
en kan geïnterpreteerd worden als "wetteloos"; degenen
zonder wetten. "Belial" wordt gewoonlijk beschouwd als een
demon, Satan of de personificatie van het kwaad. Zowel de naam
Belial and de zonen van Belial worden een aantal keer genoemd in
geschriften zoals de Hebreeuwse Bijbel, de Dode Zee-rollen (in: "de Oorlogsrol"), Testamenten
der Twaalf Patriarchen (ook bekend als: Het Testament van de Twaalf
Patriarchen), en eenmaal in het Nieuwe Testament (Korintiërs 6:15). (Bron: Wikipedia.) Bepaalde Joodse
aprocriefe geschriften stellen Belial synoniem met Satan
Misschien zijn de
Engelse woorden: "lie" (leugen) en "belie"
- wat betekend: "een verkeerde voorstelling geven aan" - ook
wel afgeleid van de naam Belial. De acties van de zonen van Belial -
waaronder de verdraaiing van hoogstaande spirituele idealen - leidde
tot de spirituele achteruitgang van Atlantis en droeg bij aan de
ondergang van het eilandenrijk. Door list en bedrog kreeg men
uiteindelijk de geavanceerde technologie van Poseidia in handen
waarna hun krachtbronnen werden gebruikt als wapens voor overheersing
en oorlogsvoering. Het achteloze gebruik van de uitvindingen - die
men als wapens gebruikte - leidde uiteindelijk rond 9.900 v.Chr tot
de ondergang van Poseidia; Het laatste resterende eiland van
Atlantis.
Paul Solomon beschreef duidelijk in zijn readings
dat de zonen van Belial van de planeet Mars kwamen. Op het moment
wanneer deze planeet dichterbij de Aarde kwam te staan, verplaatsten
deze zielen zich naar de Aarde. (Volgens Zecharia Sitchin was Mars in
deze tijd een onvruchtbare woestijnachtige planeet waar de
Igigi-"goden" een kolonie hadden, meer dan een half miljoen
jaar na de grote planetaire ramp die de oorspronkelijke Marsbewoners
trof). Een andere groep zielen van de planeet Venus volgde, om de
zelfzuchtige intenties en activiteiten van de groep die van Mars
kwam, tegen te gaan. (Bron: Reading
176, 7/73) Aangezien de zonen van Belial als de geïncarneerde
"gevallen engelen" veel van hun kennis zouden hebben
behouden toen ze in het vlees traden, zou het kunnen zijn dat men nog
wist dat men van de planeet Mars kwam omdat de naam "Arië"
of Aryan/Arian - het land van Atlantis waar de meeste van hen woonden
- namelijk in verband kan worden gebracht met Ares; de Griekse god
van de oorlog die later door de Romeinen werd overgenomen als de god
Mars. Arië/Aryan zou dus betekend kunnen hebben: "zij van
Ares/Mars".
Volgens het Joodse geloof in de Thora zouden
de mensendochters uit het verhaal in het specifiek de afstammelingen
van
Kaïn betreffen, maar deze bewering is in het overeenkomende verhaal
in de Bijbel echter niet terug te vinden. Slechts gebaseerd op deze
bewering wordt het verhaal van de zonen Gods en de mensendochters
vaak geïnterpreteerd als de vermenging tussen de afstammelingen van
het ras van Adam's zoon Seth, die in de bergen zouden leven, en
de afstammelingen van zijn zondige zoon Kaïn, die zouden leven
op het vlakke land. De problemen met deze opvatting zijn echter dat
deze bewering nergens in de oude teksten als zodanig is
beschreven en
in geen enkele oud geschrift worden de afstammelingen van Seth
genoemd als "zonen Gods" of aangeduid met een vergelijkbare
naam. Deze interpretatie past ook niet in de context van het verhaal
over hun reusachtige nageslacht.
Het boek: "A Dweller on
two Planets" (1894) (een verblijver op twee planeten) was een
boek dat volgens de schrijver Fredrick S. Oliver op mediamieke wijze
aan hem overgebracht werd door de ziel die zich Phylos de Tibetaan
noemde. Hier werden verschillende namen gegeven aan het volk van
Atlantis, met inbegrip van: "de zonen Gods". (The Sons of
God.) Citaat en vrije vertaling naar het Nederlands van pagina 204:
"Atl, gekend door de oude aarde als Atlan, Koningin van de Zeeën" en haar volk als "Kinderen van Incal" *, oftewel, "Van de Zon", en als de "zonen Gods". Wat zijn de machtigen gevallen!"
(* "Incal" was de benaming voor "God" tijdens de tijdsperiode van Atlantis. Net zoals in het oude Egypte werd de zon vaak gebruikt als het symbool voor de eenheid van Al-Wat-Is.)
Auteur Elisabeth Haich schrijft
over haar herinneringen aan haar vorige levens in haar boek:
"Inwijding", waaronder het verhaal over haar leven
als de dochter van een zekere farao. Volgens haar boek zou deze farao
voort zijn gekomen vanuit een lijn van mensen die zichzelf tevens de
"zonen Gods" noemde.
Volgens Daan Akkerman's boek
"Lanto 1: Atlantis en ufo's (2003)", maakten de oorspronkelijke "zonen
Gods" oorspronkelijk deel uit van zekere buitenaardse
groeperingen afkomstig van de constellatie Orion, waartoe tevens deze
groep behoort die we vandaag de "gevallen engelen" noemen
in onze religieuze geschriften. De latere groep uit Atlantis en
Egypte die zichzelf "zonen Gods" noemde, zoals in het boek
van Elisabeth Haich, waren volgens Daan Akkerman niet altijd
afstammelingen uit de bloedlijn van de oorspronkelijke zonen Gods,
maar zouden op deze manier naar zichzelf hebben verwezen omdat
ze wisten dat niet alleen engelen, maar alle mensen zonen van God
waren omdat God het collectief van Alles is, maar hun bewustzijn over
dit feit was groter dan de meesten.
Het tafereel van de
reuzen, mensendochters, goddelijke zonen en hun kinderen gebeurde
volgens Daan Akkerman tijdens de overgangsfase tussen Lemurië en
Atlantis. Gedurende deze tijd waren de lichamen van de wezens op Aarde
nog niet geheel materiëel verdicht. Er waren wezens die konden
reizen tussen Aarde en Kosmos die zichzelf konden manifesteren in
fysieke vorm en daardoor ook lichamelijke gemeenschap konden hebben.
Hierdoor was het mogelijk dat men kinderen kreeg wiens
intelligentie en kracht ver boven het peil uitstegen van het
menselijke ras uit die tijd. Dit is waarom zij de "helden"
en "mannen van naam" werden genoemd werden in de oude
teksten; Zij waren namelijk in staat dingen te doen die de
gewone mens niet kon verwezenlijken. Op deze manier zijn er velen ter
wereld gekomen die, vanuit deze bloedlijn, nog steeds het bloed van
deze helden in hun aderen hebben, puur lichamelijk gesproken, vanwege
deze vereniging tussen deze Nephilim en de mens in de
oudheid.