De helderziende Edgar Cayce noemde in zijn lezingen tevens reusachtige beesten ("huge beasts") en hagedissen ("giant lizards") welke nog geleefd zouden hebben gedurende de vroegere tijden van Atlantis. Volgens zijn lezingen zouden de eerste aapachtige mensen die in grotten grotten verbleven leefden in de periode van 10.500.000 v.Chr. (Edgar Cayce Reading 2665-2). Rond 50,000 v.Chr. zouden enorme vleesetende beesten het voortbestaan van de mensheid hebben bedreigd in vele plaatsen op de wereld. Om deze reden bouwde men gigantische constructies om deze grote beesten buiten de steden te houden en tevens voor de stabiliteit van de Aarde tegen aardbevingen. Later zou er een vergadering zijn geweest van mensen uit vijf naties van verschillende plaatsen op de wereld waar de beslissing gemaakt werd om deze dieren uit te roeien, want anders zou de mensheid niet kunnen overleven (Edgar Cayce Reading 262-39).
Eerst werden giftige gassen gebruikt in de grotten waar deze beesten zich verbleven. Dit was echter geen groot succes omdat deze gassen terugkwamen naar de mensen vanwege veranderingen in de wind en vaak had het effect dat deze beesten woedend naar buiten kwamen. Uiteindelijk had men ze de das omgedaan met explosieven en door het uitzenden van "superkosmische stralen" van verscheidene centraal gelegen planten. In het jaar 1932 vertelde Edgar Cayce dat deze stralen ontdekt zouden worden binnen de volgende 25 jaar, en zou mogelijk kunnen gaan over de latere (her)ontdekking van de antineutronenstraal.
Er was nog een andere straal welke een uitstralende kracht vormde door de opslag van energie in een klein isolerend kristal met speciale magnetische eigenschappen, zodat het kristal meer energie doorgeeft dan dat het ontvangt. Dit doet denken aan de laser, wat tevens voor de jaren zestig nog niet uitgevonden was.
Vele enorme gasblazen werden open geblazen in de holen van de
dieren wat zorgde voor vulkaanuitbarstingen en aardbevingen in de nog
steeds langzaam afkoelende Aarde en veroorzaakte de eerste
continentale catastrofe dat zowel Lemurië als Atlantis trof; De as
van de wereld begon te verschuiven, wat leidde tot het begin van de
laatste grote ijstijd. Lemurië werd eerst getroffen waarna kort
daarop Atlantis volgde. Na deze catastrofe waren de enorme beesten
vrijwel uitgestorven.
Zou het kunnen dat Edgar Cayce met deze
reusachtige beesten en reptielen de dinosauriërs, onder andere,
bedoelde? Zou het kunnen zijn dat deze dieren hebben geleefd tot in
de relatief vroege tijden van Atlantis? Edgar Cayce is niet de enige
die dit beweerde, aangezien andere helderzienden het bestaan van
enorme, op het moment uitgestorven dieren genoemd hadden die in
dezelfde tijd als de mensen zouden hebben geleefd. Trance-medium Daan
Akkerman verklaarde in zijn boek: "Atlantis en ufo's (2003)" dat de
meeste moderne wetenschappers de
overblijfselen van deze dieren foutief op miljoenen jaren oud zouden
hebben gedateerd, het zou namelijk gaan om dieren die "slechts"
25.000 jaar geleden leefden.
Volgens Dr. Douglas James Cottrell was zo rond 23.000 jaren geleden de tijd van de "Grote Vergadering" van alle leiders van de wereld om alle grote beesten (welke we vandaag de dag "prehistorisch" zouden noemen) uit te roeien welke destructief waren en beschouwd werden als een bedreiging voor de Aarde. Deze beesten waren de reden voor de bouw van bepaalde oude ondergrondse "steden", waar deze beesten niet binnen konden komen. Hij was tijdens een sessie eens gevraagd over het uitsterven dan de dinosauriërs. Deze beesten zouden een beetje een ongemak zijn voor de mensen die in deze tijd leefden, wat suggereert dat er op gejaagd werd zoals Edgar Cayce ons beschrijft. Als voornaamste oorzaak noemde hij echter een verschuiving van de rotatie van de planeet en dat daardoor deze beesten daardoor deze beesten in zeer koude klimaten terecht kwamen, maar als voornaamste reden noemde hij de grote massa's water die over het continent trokken. Het bewijs hiervoor zou te vinden zijn in de opeenstapelingen van botten welke men vindt langs heuvels, bergketen of richels, waar hun karkassen naar toe zijn gedreven en daarin zijn blijven hangen, soms in grote groepen. (Bron: Rev. Douglas James Cottrell DTM Session: Ezekiel's Wheel, the Garden of Eden, and the Dinosaurs' demise, door Rammsteinregeln.)
De
hedendaagse moderne wetenschap meende lang dat alle
dinosaurussoorten plotseling geheel uitgestorven waren rond 65 miljoen
jaar geleden, mogelijk door een grote ramp, en dat de mens nooit in
dezelfde tijd als de dinosauriërs zou hebben geleefd. Deze tijd van 65
miljoen jaar geleden was gebaseerd op het gegeven dat er geen restanten
werden gevonden die dateerden van voor deze tijd. Of zou het mogelijk
kunnen dat de conclusies gebaseerd op deze dateringen niet juist zijn?
Voor het jaar 2005 heeft men altijd versteende botten (fossielen) gedateerd, maar steen als materiaal is namelijk met geen enkele dateringstechniek, die we vandaag de dag kennen, direct te dateren, en daarom kijkt men in welke aardlaag men de restanten aantrof. Meestal wordt gekeken hoe diep de versteende restanten in de grond zijn gevonden. Men stelt dan vast in welke aardlaag deze restanten gevonden zijn en iedere aardlaag vertegenwoordigd een zeker tijdperk waarin deze dinosaurus zou hebben geleefd; hoe dieper hoe ouder. Dit zou mogelijk kunnen kloppen als de Aarde altijd relatief rustig geweest zou zijn maar dat was de Aarde zeker niet; De aardbodem was bijzonder actief in het verleden met tektonische activiteit, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, dramatische aardsveranderingen, en grote overstromingen. De tijdsperiode vaststellen slechts aan de hand van de aardlaag waarin deze gevonden is lijkt dan wat te kort door de bocht. Wetenschappers zouden mogelijk de verkeerde conclusie hebben getrokken dat de dinosauriërs miljoenen jaren geleden volledig uitgestorven zouden zijn.
Verder werd een lange tijd aangenomen dat een object, zoals een dinosaurusskelet, pas versteend zou raken na miljoenen jaren. Zoals uitgelegd in het vorige hoofdstuk: "Technologische vorderingen", werd echter in het jaar 2005 ontdekt dat het onder speciale omstandigheden mogelijk is dat verstening slechts binnen enkele dagen kan gebeuren.
In 2005 werd tevens een zeer belangrijke ontdekking gedaan over de
dinosauriërs; Paleontoloog Dr. Mary Schweitzer en haar groep ontdekte
namelijk de
eerste overblijfselen van bloedcellen in dinosaurusfossielen en later
ontdekte ze overblijfselen van zacht weefsel in het Tyrannosaurus Rex
exemplaar MOR
1125.
Eerst leek dit zonder enige twijfel te bewijzen dat deze dinosauriërs
geen miljoenen jaren oud konden zijn. In de veronderstelling dat dit
niet waar kon zijn, opperde men een theorie waarbij men suggereerde dat
het materiaal behouden had kunnen blijven
mits onder
optimale conserveringsomstandigheden. Het is echter zeer
onwaarschijnlijk dat zacht weefsel na miljoenen jaren nog steeds kan
bestaan.
In 2012 presenteerde natuurkundige Dr. Thomas Seiler de vondsten van zijn team over hun Koolstof-14 datering van een aantal botmonsters van acht dinosauriërs uit Texas, Alaska, Colorado en Montana. Hij maakte bekend dat volgens hun dateringen deze botmonsters slechts 22.000 tot 39.000 jaar oud waren. Na hun AOGS-AGU-conferentie in Singapore, was het resumé verwijderd van de website van de conferentie door twee voorzitters omdat ze geloofden dat er wel een fout in de data moest zijn gemaakt.
Verder werd in de maand mei van het jaar 2012 ook nog een
Triceratops-hoorn ontdekt door paleontoloog Otis Kline Jr.,
microscoopgeleerde Mark
Armitage, en microbioloog en hobbypaleontoloog Kevin Anderson in Dawson
County, Montana. Microscopisch onderzoek toonde dat het niet alleen
versteend bot bevatte maar ook diverse lagen behouden gebleven weefsel.
Zoals Dr. Mary Schweitzer's ontdekking impliceert de vondst van
behouden weefsel dat het waarschijnlijk niet miljoenen jaren oud kon
zijn. Twee botmonsters van de hoorn (GDFM 12.001a en GDFM
12.001b) werden naar de Universiteit van Georgia gestuurd voor een
Koolstof-14 datering, met als uitkomst een geschatte ouderdom van
33.570 ± 120 jaar oud voor het eerste monster en 41.010 ± 220 jaar oud
voor het tweede. Hij publiceerde zijn vondsten in "Acta Histochemica",
een geprezen publicatie over cel en weefselonderzoek (M. H. Armitage en
K. L. Anderson, 115, 603–608; 2013). Twee
weken later werd hij echter ontslagen wegens de klacht dat hij zijn
ideeën als creationist in de publicatie doorgedrukt zou hebben. Hij
liet het er echter niet bij zitten en klaagde de universiteit aan in
juli.
Afgaande op dit bewijs lijkt het er op dat mens en dinosaurus
inderdaad ooit in eenzelfde tijd hebben geleefd. Zouden we bepaalde
mythen,
legendes en folklore als aanwijzingen kunnen beschouwen dat
herinneringen aan dinosauriërs zelfs nog tot in de middeleeuwen
bestonden? Het begrip "dinosauria" werd officiëel
gebruikt in het jaar 1842 door paleontologist Sir Richard Owen maar
voor deze tijd werden deze beesten mogelijk al genoemd in de mythen
en legenden onder de naam: "draken".
Draken werden genoemd in de Noordse, Griekse en Chinese mythologie en in middeleeuwse legendes zoals de verhaal van Sint-Joris en de Draak". Volgens beschrijvingen en afbeeldingen waren het vaak lange slanke, slang- of hagedisachtige wezens, meestal met vier poten en soms met vleugels, en alhoewel ze meestal niet zo enorm groot zouden zijn, waren het nog steeds levensgevaarlijke roofdieren. Sommige middeleeuwse afbeeldingen van draken lijken sterk op de draken zoals afgebeeld in Chinese kunst. (Zie bijvoorbeeld de afbeelding hier rechts uit het werk "Roman de Brut" van de veertiende eeuwse dichter Wace.) De draak is tevens één van de twaalf tekens uit de oude Chinese dierenriem, waarvan de rest van de dieren bestaande, niet-mythologische dieren zijn, wat zou suggereren dat de draak ook ooit eens werkelijk bestaan zou kunnen hebben.
Draken werden ook al genoemd in de Tenach en zowel het Oude als in het Nieuwe Testament van de Bijbel. Het oorspronkelijke Klassiek-Hebreeuwse woord: "Tanniyn" wordt namelijk gewoonlijk vertaald als: draak, serpent of zeemonster. In modern Hebreeuws betekend het woord Tanin "krokodil". In het boek Job vinden we een lijst van indrukwekkende dieren waaronder de enorme "Behemoth" (zie : Job 40:15-24) en de "Leviathan" (zie de boeken: Job, Psalm en Jesaja). Gedurende de middeleeuwen werd de Behemoth geïnterpreteerd als een olifant totdat de Franse Protestantse pastoor Samuel Bochart in zijn "Hierozoicon" (1663) suggereerde dat het een nijlpaard kon zijn, wat de meest voorkomende interpretatie tot nu toe bleef. De veronderstelling dat het een dinosaurus geweest kon zijn is nog niet zo'n oud idee.
Volgens de
summiere beschrijving was de Behemoth een enorm groot dier dat
gras at, net zoals een viervoetige plantenetende dinosaurus zoals de
Brachiosaurus
of de Diplodocus.
De Leviathan werd beschreven als een slangachtig
zeemonster met ledematen, wat doet denken aan de Plesiosaurus
of de Mosasaurus,
beide enorme prehistorische zeewezens. Volgens trance-medium Daan
Akkerman zou het verhaal in het "boek van Job" plaats
hebben gevonden in het pre-Atlantische tijdperk van Lemurië (900.000
tot 250.000 v.Chr. volgens Edgar Cayce).
In de apocriefe
teksten vinden we het verhaal van "Bel en de Draak", waar
de Babylonische koning Nebukadnezar een grote draak in de tempel
hield van de (valse) afgod Bel. ("Bel" is Babylonisch voor
"heer".) Deze draak zou er mogelijk uit hebben gezien zoals
het dier dat nu bekend is als de zogenaamde "Mushhushshu",
welke eeuwenlang afgebeeld werd in oude Babylonische kunst, en welke
tevens te zien is op de muren van de "Ištarpoort"
uit het oude Babylonië.
Niet
alleen in de literatuur
maar ook in de kunst uit de
oudheid zijn er zijn talloze afbeeldingen van wezens die sterk
gelijken op dinosauriërs. Gedurende de zestiende eeuw brachten
Spaanse conquistadores verhalen terug over stenen waarop vreemde
wezens stonden afgebeeld, welke ze gevonden hadden in een grot in de
buurt van Ica, een regio van Peru. Ze dachten dat het ceremoniële
begrafenisstenen waren van de Nazca-cultuur. Enkele van deze stenen
nam men zelfs mee naar Spanje. In zijn werk: "Relacion de
antique dades d'este reyno del Peru", schreef de Indiaanse
geschiedsschrijver Juan de Santa Cruz Pachucuti Llamgui al in het
jaar 1571 over deze vreemde gegraveerde stenen van Ica, lang voor de
allereerste overblijfselen van een dinosaurus werden erkend in de
vroege negentiende eeuw. Volgens zijn werk werden deze stenen "Manco"
genoemd en werden gevonden in de "Koninkrijk van Chperu"-
tombe in Chinchayunga.
De
stenen
van Ica werden pas in 1970
bekend
gemaakt door Dr. Javier Cabrera, een Peruviaanse arts die zo'n
gegraveerde steen ooit eens als een verjaardagscadeau kreeg. Binnen
vijfendertig jaar had hij meer dan 11.000 van dit soort gegraveerde
stenen verzameld. De duidelijk geïllustreerde stenen van andesiet
vertonen mensen, dinosauriërs (van het Jura-type), rituele en
seksuele voorstellingen, en het gebruik van geavanceerde technologie
zoals telescopen, sterrenkaarten, vrij gedetailleerde kaarten van de
Aarde (waar mogelijk zelfs het continent van Atlantis op afgebeeld
staat), en meer.
Dr. Javier zou de meeste stenen hebben gevonden in een zekere grot. Hij zou ook vele stenen in zijn bezit hebben gekregen van een boer genaamd Basilio Uschuya, die toegaf dat hij deze artefacten zelf maakte om te verkopen als souvenirs. Helaas was door dit voorval de geloofwaardigheid van deze stenen sterk aangetast.
Deze steen lijkt
een zeer abstracte wereldkaart met
zowel Amerika (midden),
als Lemurië (links) en Atlantis (rechts). Het is aannemelijk dat de figuurtjes in de
vierkante vakjes aantonen wat voor diersoorten en vegetatie leefde binnen dat gebied.
Ook deze steen
lijkt een wereldkaart, mogelijk met
inbegrip van het continent van Atlantis (links van het midden)
Onderzoek heeft uitgewezen dat de erosie van deze afbeeldingen minimaal is en daarom wordt door velen aangenomen dat ze niet heel erg oud kunnen zijn. De oxidatie in één van de Ica-stenen werd echter gedateerd op een ouderdom van op z'n minst 55.000 jaar oud, wat het nagenoeg precies in de tijdsperiode plaats die door Edgar Cayce genoemd werd toen de dinosauriërs nog geleefd zouden hebben, coëxisterend naast de mensheid. (Voor meer informatie en foto's zie: http://nazcamystery.com en http://www.jseaward.co.uk)
In
de
Mexicaanse stad Acámbaro zouden gedurende het
jaar 1944
duizenden keramieke figuren gevonden zijn die lijken op
dinosauriërs, en daarbij zelfs menselijke figuren die ze
berijden. De meeste onderzoekers zijn in de
veronderstelling dat deze figuren ofwel bedrog zijn, of niet oud kunnen
zijn met de reden dat dit soort figuren nog steeds gemaakt zouden
worden door traditionele kunstenaars. Dit is echter geen goede reden
omdat de mogelijkheid natuurlijk bestaat dat deze moderne fabricages
juist replica's of imitaties zouden kunnen zijn van ware
eeuwenoude originelen.
Vaak wordt van deze figuren gezegd dat er
geen betrouwbaar bewijs is voor de echtheid van deze figuren als
echte eeuwenoude kunstvoorwerpen. In 1955 gaf een radiometrische
C14-dating van deze figuren in New Jersey echter een leeftijd aan
tussen 1.600 v.Chr. en 1.110 n.Chr. Nog verrassender was dat de
Universiteit van Pennsylvania 18 bijkomende stukken dateerde op een
leeftijd van rond 2.500 v.Chr. (Bron:
http://mexicanarcheology.tripod.com)
Bij
de ruïnes van een
oude
Boedhistische tempel genaamd:
Ta Prohm, in de buurt van Angkor Wat in Cambodja, staat een
steenreliëf waar afbeeldingen zijn van mensen, verschillende bekende
dieren en wat lijkt op mythologische wezens. Rond deze dieren zien we
decoraties die mogelijk de cycli van de schepping voorstellen,
misschien wel verwant aan de evolutie van deze dieren. Tussen deze
dieren is een zeker dier te zien dat platen op zijn rug lijkt te
hebben, precies zoals een stegosaurus.
De
kop van het dier is echter te groot voor iedere stegosaurus-soort die
we vandaag de dag kennen, want Stegosauria hadden namelijk
proportioneel gezien een kleine kop. Sommigen veronderstellen dat
deze platen onderdeel zijn van de omringende omringende ornamenten,
maar dit lijkt niet het geval te zijn omdat deze platen vergelijkbaar
zijn met die van een stegosaurus en niet volledig overeenkomen met de
vormen van de ornamenten, en daarbij zijn dit soort platen of
ornamenten absent bij de overige uitgebeelde dieren boven en
onder de "stegosaurus". (Klik hier voor
een vergroting, en hier voor een close-up.)
Afgezien van de platen lijkt
het dier enigszins op een neushoorn, zoals de Sumatraanse neushoorn
met een veel kleinere hoorn. Maar neushoorns hebben echter maar een
dunne en korte staart in plaats van de dikke staart die we hierboven
zien. Vanwege de relatief grote kop, de zware bouw, en het blijkbaar
ontbreken van een hoorn, deelt het dier enige karakteristieken met de
toxodon; een
zoogdier dat leek op de neushoorn zonder hoorn, dat uitgestorven zou
zijn aan het einde van het Pleistoceen, zo'n 12.000 jaar geleden.
Maar zoals de neushoorn had ook de toxodon een dunne en korte staart.
Of het nu een stegosaurus is of niet, het lijkt er in ieder geval op
dat het een prehistorisch, nu uitgestorven dier betreft. Boven dit
wezen is overigens ook nog een ander wezen afgebeeld dat misschien
ook wel een andere, tweebenige dinosaurus zou kunnen zijn.
(Zie www.genesispark.com voor meer informatie over dinosauriërs in oude literatuur, kunst en geschiedenis.)